Buiten hoorden ze de mannen hard met hun klompen op de stenen stampen. Daar hoorden zij en Geert een van hen zeggen: "Heb ik 't jullie niet gezeid? De boer is niet thuis - die reed vanmiddag in zijn kapsjees naar de oude boerinne toe - en daar blijft-ie dan meestal de nacht over." "Zo, zo, is 't zulk spul?" denkt Geert - en hij vlug naar de kamer terug. Hij wenkt den boer om mee te komen en grijpt haastig een stok, die in 't portaal stond. terwijl de boer zijn oud jachtroer uit de kleerkast in de gang te voorschijn haalt. Geladen is 't wel niet, maar dat doet er niet toe. Ondertussen doet Meintsje de deur een klein eindje open - wijd genoeg, dat die dikken stukken brood er door kunnen.
Het eerste wordt bedaard aangenomen, het tweede, derde en vierde ook; maar terwijl ze 't vijfde door de kier schuift, verschijnt daar opeens een hand, die naar de koperen ketting grijpt en die uit den haak rukt, en tegelijk graait een andere hand naar 't zilveren oorijzer van 't meisje. Meintsje aan 't gillen. Want dàt had ze niet verwacht! Maar - Geert was er ook nog. Die begon met zijn dikken stok zo stevig los te timmeren op die brutale grijphand, dat ze haastig werd teruggetrokken.