Een van mijn grote hobby's is het verzamelen van kinder- en jeugdboeken. Piggelmee, Bartje Kokliko, Piet Stuifzand, Arretje Nof en De Trappers zijn enkele boeken die bij mijn grootouders stonden. Als ik blader in deze boeken beleef ik weer de vakanties daar.Ik kan me geen huis voorstellen zonder boeken. Ook van de oude schoolboekjes kan ik intens genieten. Ik ruik weer de inkt, het papier en het klaslokaal. Die heerlijke schooltijd zal ik nooit vergeten!

Over mij

Mijn foto
Mijn jeugd bracht ik door aan de Oude Rijn. Na diverse omzwervingen kwam ik er toch weer terecht, waar oude herinneringen herleven. Ik geloof dat je nooit echt los komt van de plaats waar je geboren en getogen bent.

zaterdag 27 oktober 2007

Kinderboeken R t/m S

Jeanne Reyneke van Stuwe

----------------------

















Een der vele genoeglijkheden, die de vier nichtjes zich konden veroorloven, nu zij, gelukkig, allen geslaagd waren voor het eind-examen Hoogere Burgerschool, was het roeien met het gezellige bootje, dat Eva Warnouts op haar laatsten verjaardag gekregen had. Zooals vanzelf spreekt, waren zij allen in de beste stemming. Na het zware jaar van ingespannen werken, dat met zoo'n mooi succes bekroond was geworden, voelden zij zich allen zoo heerlijk vrij en opgelucht. De vier nichtjes: Eva Warnouts, Bep Warnouts, Angeline van Eslingen en Rhoda Overmeer, waren ook vier vriendinnen en hadden, behoudens eenige meeningsverschillen en min of meer ernstige kibbelpartijen, altijd goed met elkander overweg gekund. Zij gingen samen uit, zij hielpen elkander voort met schoolvakken, waarvan de een meer dan de ander begreep, wandelden, fietsten, roeiden samen en maakten ook veel gekheid samen, daar zij alle vier een levendige, opgeruimde natuur bezaten.


Jan Roelfs

--------------------



















"Zingen is een van de mooiste dingen, die je kunt doen," had de kampko gezegd. Ja hier, aan het kampvuur, in deze bijna spookachtige omgeving waar de vuurgloed grillige schaduwen naast de jongens tekende en waar je zij aan zij lag te turen in het wisselend vlammenspel, hier leek het een andere wereld. De wereld van het kamp! Hoor, nu zongen ze een pittig lied.
Bergen gaan wij beklimmen, tot op de verste top,
Opwaarts naar de kimmen, hoger en hoger op,
Luisteren vanwaar de stormwind bruist,
Kijken wat achter de bergen huist,
Wat is de wereld wijd, wat is de wereld wijd!


Martha de Rover
--------------------




















't Is heel stil in het bos. De zon schijnt tussen de bomen door en maakt mooie schaduwen op de grond. "Stil", zegt Allert ineens. "Daar....." Hij wijst naar links. Ja, nu ziet Hans het ook. Op een graspolletje, net in de zon, zit een hagedis. Ademloos staan ze te kijken. Wat een mooie..... Over zijn rug loopt een bruine streep met witte en donkerbruine stippen er op. Voorzichtig zet Allert zijn busje neer. Hij loopt twee stappen naar voren en valt dan plat op zijn buik. Zijn handen slaan precies op het polletje, waar de hagedis zit. "Heb j'em?"vraagt Hans. Allert kijkt onder zijn handen, en nee..... de hagedis is net tussen z'n vingers doorgeglipt. "Eerst had ik hem beet," zegt Allert, "maar ik sloeg op zijn staart. Die liet hij van schrik los en zelf is hij gevlucht. Kijk!"en Allert houdt de bruine staart van de hagedis in de hoogte. "Oh.....hij kronkelt nog," ziet Hans. "ja, als er gevaar is, kunnen ze hun staart loslaten en zelf wegvluchten," weet Allert.


Samen de wereld door

--------------------


















Alles was heel stil in de kleine kamer waar Johannes zat, aan het sterfbed van zijn zieken vader, want sterven zou vader, dat had de dokter gezegd, die reeds eenige dagen achtereen de armoedige woning bezocht had. En nu vandaag, vader voelde het en Johannes begreep het, zou de dood komen, die Johannes het eenigste wezen dat hij liefhad en dat zijn familie was, zou ontrooven. Den geheelen middag had de zieke geslapen en Johannes had maar zitten waken, stil heel stil, want niets verstoorde de stilte, en er was haast geen licht in het vertrek. Eindelijk tegen den avond ontwaakte de zieke en hij riep Johannes bij zich en kuste hem vele malen en zei tegen hem: "Lieve Johannes ik ga je verlaten, onze lieve Heer wil dat nu eenmaal zoo, maar beloof mij, dat je altijd een goede vlijtige en eerlijke jongen zult zijn, wees altijd braaf en tegen iedereen vriendelijk en behulpzaam. Toen kuste hij hem nogmaals en voordat Johannes wat had kunnen zeggen stierf hij.

Bastiaan Schaap
--------------------




















Dan staat de boer op en loopt naar het paard. Hij pakt de leidsels beet en langzaam draait de wagen om. Nu kunnen ze weer naar de Zandweg rijden. De boer koimt boven op de bok. "Kom Annemoeke," roept hij. "Nu moet je weer naar huis. Anders weet je moesje niet waar je blijft." Ja, dat vindt Annemoeke ook. De boerin beurt haar op en zet haar naast de boer. Boven op de bok. Daarna geeft zij het mandje aan. Dat moet Annemieke maar naast zich neerzetten. En weet je wie er ook op de wagen springt? Hektor! Wat kan hij goed springen. Hij gaat tussen de boer en Annemieke in zitten. "Woef, woef!" roept hij. Dat betekent: "Ik wil ook mee!" "Mag dat, Annemieke?" vraagt de boer. "Ja hoor," zegt Annemieke, "dat mag best."Ze is nu niet bang meer voor Hektor. En ze is ook niet meer boos op hem. Ze legt haar arm op zijn hals. Ze zijn immers vrienden geworden.


J.L. Schoolland
--------------------




















Ze staan voor het winkeltje op het plein. "Wat zal ik opa geven?" vraagt Henk. Er ligt van alles achter het raam. Flesjes eau de cologne. Kopjes en schotels. Stukken zeep. Eierdopjes. Doosjes met sigaren. Een grote pijp. "Die pijp kost twee gulden vijftig," leest hij hardop. "Veel te duur," zegt Henk spijtig. Hij pakt zijn portemonnee. Er zit nog negentig cent in. Gisteren heeft hij druiven gekocht voor Arie. Die kosten vijftig cent. En gistermiddag hebben ze een ijsje gekocht. Een kleintje, van een dubbeltje. Ze gaan het winkeltje binnen. Ting, ting, tingeling. Er staat een dikke juffrouw achter de toonbank. "Daag," groet ze vriendelijk. Ze kijkt de jongens aan. Dan kijkt ze lang naar Kees. "Kees de Boer," roept ze uit, "Jij bent Kees de Boer. Kom je hier weer wonen? Bij wie dan?" Kees schudt zijn hoofd. Hij wordt een beetje verlegen. Henk zegt: "Kees is nu mijn broertje."


Carla Simons
-------------------





















Snip, Snap en Snavelmond waren heelemaal van streek. Zooveel drukte en lawaai in hun vijver, met een stok in het rustige water en een kiezelsteen naar hùn eiland, - zoo'n rustverstoorders waren ze niet gewend! En daar lag me warempel nog die bal, die indringer, die zich niet had laten vangen. Hij dreef langzaam maar zeker verder 't water in, tot vlak bij de verbaasde eendenbroertjes. - Goeden middag, zei de bal, - lekker weertje, hè dikkerdjes? Snip keek beleedigd op uit zijn witte veeren maar de bal liet zich niet van de wijs brengen. - 'n Heerlijk leventje hebben jullie, zei hij, om zich heen kijkend. - Hoort dit eiland van jullie? 'n Aardig uitzicht op het park, frisch water, en eten en drinken in overvloed! Geen wonder, dat jullie zoo lui en vet geworden zijn! Mag ik me even voorstellen? Ik ben Kaatsebal Spring-maar-Raak, en ik ben in 't water gesprongen omdat ik genoeg had van mijn tegenwoordig leven. - Je woonde zeker bij ruwe kinderen," zei Snavelmond, die aan den kiezelsteen dacht. - Och, dat is 't niet, antwoordde de bal, - ik kon aardig met ze overweg, maar 't begon me te vervelen, altijd in dat huis te wonen, ik wou de wereld zien; en daarom ben ik in 't water gesprongen en ik ga een eindje ronddrijven, om te zien wat 't lot me brengen zal!


Co van der Steen - Pijpers
--------------------



















Maar de man geeft hem er de kans niet toe. "Verdwijn," schreeuwt hij, "en een beetje vlug. Laat ik je niet in m'n handen krijgen!" Hij doet een stap naar voren. Barendje heeft zich al omgedraaid en het op een lopen gezet. Bij al z'n zorgen en bangheid is nu ook nog gekomen de angst voor de boze man. Al lopend probeert hij om te kijken, of de man hem achternazit. Hij struikelt over een boomwortel en maait met beide armen om zich heen. Hij valt niet, en voort gaat het. Als hij de eerste huizen van het dorp ziet, durft hij pas wat langzamer te lopen. Z'n hart bonst en hij heeft pijn in z'n zij. Maar hij hoort niets achter zich. Trillend van moeheid komt hij op school. Nieuwe schrik: het plein is leeg. Hij is te laat! Aarzelend klopt hij op de deur van de klas. Dineke doet open. Langs de muur schuift Barendje naar binnen. Hij weet zelf niet hoe hij er uit ziet. Z'n gezicht is vol vuile vegen. Op z'n blouse en in z'n haar zitten dennenaalden en dorre bladeren. En z'n handen, die konden wel van zwarte Piet zijn. "Wat heb jij uitgevoerd?" vraagt meester Van Maanen, verbaasd en tegelijk streng. "Hout gesprokkeld," fluistert Barendje.





















Even later staan ze tegenover elkaar. In hun verlegenheid weten ze niet anders te doen dan elkaar de hand te schudden. Barendje is nog nooit zo blij geweest, dat hij Bertus zag. En Bertus is al even blij, omdat Barendje geen ongeluk gekregen heeft. " 't Was mijn schuld," zegt Bertus, "maar ik zal het nooit weer doen!" Barendje begrijpt niet goed, wat Bertus bedoelt, en 't kan hem ook niet schelen. Hij is niet meer alleen, en hij kan naar huis! " 't Was mijn schuld ook," zegt hij, en dat begrijpt Bertus weer niet. En dan is vader er ook, moeilijk fietsend op het smalle paadje. "Vader, 'k heb een schuilhut gemaakt, en 'k heb geslapen en....." "Vertel straks maar verder," zegt vader. "Nu gauw naar huis. Ze zijn zo ongerust." Ze lopen tot Grootje Knoest, en dan gaan ze verder op de fiets. Bertus op de stang, en Barendje achterop. "t Is maar gelukkig, dat vader goed fietsen kan, want er steken veel boomwortels boven het pad uit.




















In een stenen gebouw zijn de hokken met leeuwen. "t Is er schemerdonker en Barendje knijpt z'n neus dicht, zo vies ruikt het er. In de achterste kooi staat een prachtig-grote leeuw. Barendje kan best begrijpen dat de leeuw de koning van de dieren genoemd wordt. Maar hij kijkt zo kwaadaardig. En opeens stoot hij een gebrul uit, een geluid, zó woedend, zó verschrikkelijk, als Barendje nog nooit gehoord heeft. 't Rolt en davert langs de stenen muren. Ontzet hurkt Barendje op de grond, de handen voor z'n gezicht. Wéér brult de leeuw, en wéér! Barendje wil weglopen, maar 't is, of z'n benen lam geworden zijn. Schuw kijkt hij tussen z'n vingers door. De gele ogen van de leeuw fonkelen in het halfdonker. O, als die trálies er toch niet waren..... Daar komt een man in een blauw werkpak. 't Is een oppasser. Hij praat tegen de leeuw met rustige, vriendelijke stem, zoals een ander tegen z'n hond praat. En tot Barendjes grote verbazing kalmeert de leeuw en kwispelt met z'n staart. Wie had dat nu gedacht?


Elisabeth Stelli
-------------------



















Opoe kwam uit het huis en ook tante Dien. Ze brachten de geur van koffie mee en vers gebakken koek. Tante Dien vond Janneke groter geworden en opoe prees: "Een flinke deern!" waarop Janneke's appelwangen nog wat roder werden. "Och!" schrok tante Dien en sloeg de hand tegen de wang. "Op zó'n grote deern he'k nie 'erekend mit de eerpels!" Dat was natuurlijk maar plagerij van haar want ze lachte Janneke bemoedigend toe en voegde er bij, dat ze net zoveel mocht eten als ze maar lustte. In de woonkamer geurde de koffie. De dikbuikige kan, die nooit leeg raakte, stond op de kachel; 't was warm in 't vertrek, maar de deur kon open blijven zei opoe. Ze had de zelfgebakken boterkoek al gesneden, en ieder kreeg een plak bij zijn kom koffie. Een gans kwam met gerekte hals nieuwsgierig binnengluren; toen hij echter vreemden zag blies hij nijdig. Ganzen zijn heel waakzaam en vallen vreemde indringers aan, ze pakken hen met de vleugels.....kom dan maar eens los!

Anna Sutori
--------------------



















Els kon het verfoeien dat ze zo slordig was geweest. Waarom had ze dat geld niet onmiddellijk meegenomen? Waarom was ze eraan begonnen om die plaatskaarten te verkopen? Henk en Jaap hadden het werk met genoegen gedaan, maar zij vond het nu eens leuk om gewichtig werk te doen. O! Ze kon zichzelf nu wel haten! Toen ze even vrij was praatte ze erover met Margriet en Riet. 't Was een raadsel, want ze wisten allemaal dat er toch niemand in de buurt van het geld geweest was. "Anneke had ook gespiekt," zei Margriet zacht. Ze durfde het haast niet te zeggen. "Ze vond het zo erg dat ze niets voor thuis kon kopen voor Kerstpresentjes," vulde Ans aan. "En zou er ik weet niet wat voor over hebben," fluisterde Riet weer. "Spieken is ook oneerlijk," zei Margriet nogmaals. Met bezwaarde harten gingen ze verder spelen. Ze moesten er de animo inhouden tot 't einde toe, maar het was niet makkelijk! Els zat met de zorg en Anneke..... Wat kijkt die ernstig, dacht Jaap. Er moet ineens iets gebeurd zijn, maar wat?


Jonathan Swift
--------------------




















Op het kruispunt van de twee hoofdstraten zag ik het koninklijk paleis. Het was omgeven door een hoge muur van tufsteen. De koning had mij vergunning gegeven over deze muur heen te stappen, ik deed het met grote schroom. Stel je voor, dat ik iets zou beschadigen of vernielen! Doch Zijne Majesteit kwam mij in zijn park reeds tegemoet; hij stelde er prijs op, dat ik de pracht van zijn paleis van nabij zou bezien. Toch leek het mij, dat ik nooit in de onmiddellijke nabijheid van het paleis zou kunnen komen. Er stond namelijk een ring van hoge bomen omheen, ik kon er, zonder ze te knakken, niet overheen komen. Ik wilde terugkeren, maar de koning beduidde mij dat ik een drietal bomen zou kappen. "Hak ze gerust om, mijnheer!" riep hij mij toe. "Ik had er allang enige willen opruimen. Ze ontnemen mij het morgenlicht in mijn slaapvertrek."

donderdag 25 oktober 2007

Kinderboeken T t/m Z

Karl Tanera (1849 - 1905)
--------------------















En nauwelijks stonden zij onder den boom of de toren boog zijwaarts over, en onder een oorverdoovend geweld stortte hij deels in de kerk, deels daarnaast op de gewonden. Die welke Marie daareven water had gegeven en tien of twaalf anderen waren verpletterd; hun lijden was ten eind. Tegelijk kraakten granaten en een ervan sloeg de kruin van den boom, waaronder zij stonden, af en onder een regen van takken en bladeren werden zij op den grond geworpen. Hein bemerkte echter duidelijk dat het overschot van den kerkmuur hen nog de meeste beschutting bood. Hij sloeg zijn armen om Marie heen en drukte haar vast aan zijn borst. Gedurende twee uren zaten zij daar, elk oogenblik vreezend dat hun laatste uur gekomen was.

Jouk Terpstra
--------------------

















De jongens hollen door het land. Daar zijn ze bij de Dobbe. Aan de kant tikt Bonne eens even met zijn laars op het ijs. "'t Is nog niet sterk hoor! Nog één nacht vriezen en dan zal Heit het eens proberen," zegt Jelle. Zou het in het midden ook zo dun zijn? Jelle zoekt een bevroren modderkluitje. En dat laat hij over het ijs slieren. Kijk, het hipt en glijdt..... Tjip-tjip.....tjoe.....oef! Het gaat er niet meer door hoor! Jelle zal het eens met een dikke kluit proberen. "Niet doen Jelle," zegt Bonne. "Als de kluiten vastvriezen vallen we er morgen over als we schaatsrijden." Dat is waar. Daarom gaan ze maar weer naar huis. Dan gaan ze hun schaatsen eens onderbinden. Dat went dan al vast weer wat.

Go Verburg
--------------------
















Langzaam varen ze de straat uit. Nog wel tien keer kijkt Arend om naar de ingestorte huizen. Nee, het dorp is ineens zijn dorp niet meer, en de school is onze school niet meer. Het water heeft er een dodendorp van gemaakt, en de school lijkt meer op een kazerne dan op een school. Soldaten en dijkwerkers slapen er. Ja, nu ook, zomaar op klaarlichte dag, want die mannen werken 's nachts gewoon door. Zo nu en dan gaan er maar een paar een poosje slapen. Dan zijn ze zó moe, dat ze gewoon op de houten vloer gaan liggen. Dat merken ze niet eens, want ze liggen nog maar nauwelijks, of ze slapen als ossen.

N. Verkuyl
--------------------

















Ineens lag op de geopende soldatenhand, glimmend en fijn.....het koninginnelepeltje. "Ach so," bromde Lantzen begrijpend, "ach so, die Königin.....", hij floot zachtjes tussen zijn tanden. Toen keek hij meewarig neer op Ansjes gebogen hoofd, spiedde even om zich heen en stopte haar toen haastig 't voorwerp weer in de hand. "Bitte," zei hij kort, met een ruk draaide hij zich om en stap, stap, dreunden zijn spijkerschoenen weer terug naar de hoek. Ansje, stom van verbazing, vergat te bedanken en ging er als een pijl uit een boog vandoor. De eenzame soldaat op de hoek tuurde 't vlugge figuurtje na tot hij de zwierende vlechten om de volgende bocht zag verdwijnen.....

Nel Verschoor - van der Vlis
--------------------

















Ze lopen gebukt tot de heuvel, ze kruipen tegen de heuvel op. Nu steken hun hoofden er een beetje boven uit. "Goed kijken, hoor," fluistert Klaas. "Jô," schreeuwt hij, "jô, Wim!!!" Hij staat opeens recht: "Jô, daar stáát de geit, daar staat de geit! O, hoe kan dàt nou???" Hij holt over de heuvel naar de geiten, die hem verbaasd staan aan te kijken. Wim holt hem achterna. Ze rennen het keukentje in: "Moeder! Hoe.....?" Maar er is niemand. Ze zoeken om het huisje heen. Ze zien niemand, alleen de geiten staan daar maar te kijken en te mekkeren.

A.C.C. de Vletter
--------------------
















Elke rustpoos duurde telkens langer en nergens viel een spoor van Pontorson te ontdekken.
Plotseling liet Gerard een wilden schreeuw los, zijn oogen vonkten en hij zei rare woorden, want.....dáár.....daar reed de stoomtrem tergend treiterend, sarrend, hoonend, uitdagend, beleedigend voorbij. "Uilskuikens zijn we!" brulde Gerard, "uilskuikens! botteriken, eendvogels, sufmeiers, slaapmutsen, idioten, ezelskoppen, driedubbele domooren! We hadden heerlijk met de trem kunnen gaan voor een paar stuivers en nou sjouwen we ons dóód!"

Voor de lieve kleinen
--------------------
















Zomer
----------
Nu is de zomer weer gekomen;
De blaadren groenen aan de boomen,
De bloemen bloeien langs de zoomen
Van alle plassen, alle stroomen,
Waar 't vriendlijk zonlicht over speelt;
Waar de tevreedne, kalme koeien
Hun luide vreugdeklanken loeien,
Waar riet en wilg en biezen groeien,
En waar ook kindren gaarne stoeien,
Wijl 't windje hun de wangen streelt.
---

Tonny Vos - Dahmen von Buchholz
--------------------
















Zelden drong een zo grote jachtbuit als een beer tot de moerassige bossen door. Toen Orm zijn ongewone buit thuis bracht, was er dan ook reden tot vreugde. Uitbundig werd er feest gevierd. De prachtige pels van het geweldige dier zou verwerkt worden tot een mantel voor de fortuinlijke jager. Het vooruitzicht op die mantel en de bewondering van alle jonge mannen betekenden voor Orm een vergoeding voor het verlies dat hij bij de jacht geleden had: zijn bijl!

Ina de Vries - van der Lichte
--------------------















Daar gaat Jannemientje. Het hekje van de tuin klept en Jannemientje huppelt het brugje over. Moeder kijkt haar na. Bij de bocht keert Jannemientje zich nog even om en zwaait naar moeder. Dan loopt ze op een drafje door. Klepperdeklep gaan haar klompjes. Ze kijkt er naar. Mooie nieuwe klompjes zijn het. Ja, ze heeft toch weer nieuwe klompjes gekregen. Moeder heeft ze met haar gekocht en vader heeft ze mooi rood geverfd. Nee, ze zal met deze klompen niet gaan varen, hoor! Vast niet. Als ze weer eens in het water viel.....brr. Nee hoor, ze gaat nu naar school. Ze ziet er erg mooi uit, een schone jurk aan en een pas gestreken strik in het haar. En in haar schooltas zit een nieuw potlood met een scherpe punt en een inktlap.

Leonard de Vries
--------------------
















Daar ging een paadje naar rechts en ook de peiling was rechts..... "Rechts af!" brulde Leo, maar zover kwam hij niet, want plotseling sloeg een tak, die over de weg lag, tussen de spaken van zijn voorwiel, waardoor Leo, die zijn linker hand nog aan het stuur van de peil-ontvanger had, de macht over het stuur van zijn fiets verloor en met geweld tegen de grond gesmakt werd. De anderen remden wat ze konden en konden nog net een botsing vermijden. Leo krabbelde weer overeind, bekommerde zich niet om zijn linker voet, die erge pijn deed, lette niet op zijn vuil-geworden kleren, maar inspecteerde snel zijn fiets en probeerde zijn ontvanger. Enkele spaken waren kapot en die boog hij vlug om de andere spaken, maar de ontvanger..... hoe hij ook probeerde, die zweeg in alle talen, die was en bleef kapot.

Wouter Walden
--------------------

















Ventje zat op den rand van het bad en wischte zich het voorhoofd af. "Wat heb je nu weer gedaan?" vroeg mevrouw wanhopig. "Ik? Niets!" "Jawel, al dat water in de teil!" Ventje zuchtte. "Ja natuurlijk, ik heb de teil vol gegooid, anders sterft het arme dier." Op hetzelfde oogenblik kreeg Adolf weer zin in een dartele lichaamsbeweging. Het water golfde royaal over den rand van de teil, zoodat de zolder in een minimum van tijd over een oppervlakte van een paar meter blank stond. Mevrouw kreeg 't op van haar zenuwen. "Kijk nu eens, wat je hebt gedaan!" huilde ze, in een kring om den plas loopend. "Mijn pas geboende vloer, mijn arme spulletjes! Neem de emmer, Ventje, en onmiddellijk! En hoos die teil leeg tot op den bodem!" "Maar Adolf dan?" riep Ventje ontzet. "Kan me niets meer schelen! Hoos de teil leeg!"

Gerard Walschap
--------------------

















De oudste der Ceremoniegiraffen zond vier apen ter plaatse om het bewustelooze Sluwke weg te dragen en weer bij te brengen. Loer de Jakhals volgde hen als geneesheer, achter hem kwam Slimke. Ze zei niets, maar heur lippekens trilden, haar neuske ging van ontroering op en neer gelijk bij de konijntjes, ze hijgde. En toen de struische apen haar moeke zachtjes neerlegden op een struik varens, liet zij zich op haar vallen. Moeke, Moeke! En ze snikte.
Dieuwke Winsemius
--------------------------




Het is negenentwintig januari vijftienhonderd en vijftien. Een zware storm raast over het Friese land. Hij beukt op ramen en deuren, rammelt aan kettingen en aan het gereedschap dat buiten staat. Hij kromt de bomen rondom de boerderijen. Het is koud en guur. Geen weer om naar buiten te gaan.
Pier Gerlofs, de boer van Donia-State, zit bij het vuur. De vlammen van de haard lekken hoog op in de schoorsteen, ze verspreiden een grillig licht in de donkere kamer.
Van tijd tot tijd gooit hij een stuk hout op het vuur. Iets anders heeft hij niet te doen. De luiken zijn stevig vastgezet, zodat de wind er niet achter kan komen. De staldeuren van binnen gegrendeld. Het land is vol schavuiten, die geen verschil kennen tussen het mijn en het dijn. Het zal hèm niet overkomen, dat tijdens een storm, als men niets hoort dan het bulderen van de wind, het vee uit de stal wordt geroofd. Daarom gaat hij ook niet een kruik bier drinken in de herberg, al zou hij graag even met de andere mannen van het dorp spreken. Er is zo veel wat de gemoederen bezig houdt. Zo veel dreigends.
Walt Disney
--------------------

















Na een paar weken was de kleine Bambi al flink gegroeid. Hij was ook heel wat wijzer geworden en had al veel dingen uit het bos leren kennen. Hij mocht de hele dag van moeder spelen en hij rende en dartelde er op los. Opeens riep een vreemde stem vlakbij hem: "Dag, prins Bambi!" Verwonderd keek Bambi in het rond. Wie riep hem daar? Het was moeke Bobo, het buideldier, dat met haar kinderen aan de tak van een boom hing. Ze hadden hun staartjes om de boomtak geslingerd en hun kopjes hingen naar beneden, "Zoiets vreemds heb ik nog nooit gezien," dacht Bambi. "Ik wil het ook eens proberen." Hij draaide zijn kopje naar omlaag en wilde net zo doen als de buideldiertjes.

B.G. van Wijckmade
--------------------

















Op hun tenen sloop het drietal om het huis naar de keukendeur, die nog altijd openstond. Binnen was er niets veranderd; het zag er allemaal nog net zo uit als een paar uur geleden. Wipneus wees met een vinger naar de kelderdeur en fluisterde: "Daar....., daar achter die deur!" Keesje keek eens rond in het keukentje; het was net, alsof hij iets zocht. En jawel hoor, daar pakte hij van een haak twee stukken touw, die Tinus gebruikte om de gestolen paarden vast te binden. Eén stuk gaf het mannetje aan Wipneus; het andere hield hij zelf. Dan keek Klungel op zijn horloge en zei heel zachtjes: "Het is nu vijf voor zes! We hebben nog vijf minuten. Er moet snel gehandeld worden. Ik zal heel voorzichtig de kelderdeur openmaken en naar binnen gluren.

Marie van Zeggelen
---------------------











Van een donderslag had Bo niet meer kunnen schrikken dan van die zachte stem vlak bij hem. Hij bleef zitten, als versteend, want hij had de schorre stem van den kimalaha herkend.....! "Hier mijn wapen! dief!" Bo voelde de hand van den man om zijn nek. Hij sprong op en ontrukte zich aan den greep. Donker en hoog stond de kimalaha voor hem. "Geef hier de pédah, vervloekte hond," maar Bo had er zijn voet op gezet en zei nu opeens weer wat bedaard van den schrik, maar heftig: "Je wilt er vader mee vermoorden en dat mag niet." "Ik vermoord jou, ellendeling," zei de kimalaha en met een ruk had hij Bo van het wapen getild. Nu voelde de jongen een harden stomp op zijn rug, met beide handen aan zijn mond gilde hij: "Vader! vader!" en op dat oogenblik straalde er een licht uit de hut, een licht dat zoekend over het strand gleed; daarop was er een hevige knal en de hand van den kimalaha liet Bo los.